Nootmuskaat of muskaatnoot is een specerij afkomstig van de muskaatboom (Myristica fragrans), die in regenrijke tropische kustgebieden gekweekt wordt. De muskaatnoot is ovaal van vorm en ongeveer twee en een halve centimeter lang. De muskaatnoot is zeer hard: in de keuken wordt de muskaatnoot daarom alleen in geraspte vorm (nootmuskaat) gebruikt. Er is fabrieksmatig gemalen nootmuskaat op de markt, maar men kan muskaatnoten kopen en die zelf met een nootmuskaatrasp raspen. Het woord nootmuskaat is een verbastering van het Latijnse "nuces moschatae", hetgeen "naar muskus ruikende noten" betekent. In de levensmiddelenindustrie gebruikt men liever de olie dan nootmuskaatpoeder, omdat die haar smaak langer vasthoudt en gemakkelijker doseerbaar is. In de Indonesische keuken wordt nootmuskaat in verscheidene gerechten gebruikt, met name in scherpe soepen zoals soto, konro, ossenstaartsoep en ribbensoep. Het wordt ook veel gebruikt in de jus van vleesgerechten zoals babi smoor (smoor van varkensvlees), ribben met tomaat en andere gerechten. In de Indiase keuken wordt nootmuskaat zowel in zoete als hartige gerechten gebruikt. In de zuidwestelijke kuststreken wordt geraspte nootmuskaat gebruikt in vleesgerechten en wordt het spaarzaam toegevoegd aan desserts. Nootmuskaat kan ook in kleine hoeveelheden aan garam masala worden toegevoegd. Ook wordt geraspte nootmuskaat af en toe gerookt. Nootmuskaat wordt in de Nederlandse keuken traditioneel gebruikt bij gekookte sperziebonen, bloemkool, spruitjes, spinazie of asperges. Men gebruikt het ook in bereiding van aardappelpuree en in kaassaus. Ten slotte wordt nootmuskaat, naast kaneel, ook veel gebruikt in koek en gebak, met name in speculaas. Door de sterke smaak is een kleine hoeveelheid al voldoende. Vroeger werd nootmuskaat gebruikt door zeevarenden in een middel tegen diarree (een borrelglaasje brandewijn met wat versgeraspte nootmuskaat) en in een grog tegen verkoudheid/griep (een borrelglas rum, een kop gekookt water, versgeperste citroen en wat versgeraspte nootmuskaat). Het eerste bewijs van het gebruik van nootmuskaat komt van 3.500 jaar oude resten op potscherven uit Pulai Ai, een van de Banda-eilanden in het oosten van Indonesië. Deze eilanden waren tot halverwege de 19de eeuw de enige plek waar nootmuskaat en foelie geproduceerd werden. In de 6de eeuw werd nootmuskaat naar India gebracht, en daarna nog westelijker naar Constantinopel. In de 13de eeuw ontdekten de Arabieren dat de oorsprong van nootmuskaat op de Indonesische eilanden lag, maar deze kennis hielden zij geheim voor Europese handelaren. Nootmuskaat wordt al sinds de 16e eeuw gebruikt in Europese keukens, maar was rond 1480 al bekend, zoals blijkt uit het Getijdenboek van Filips van Kleef. In die tijd werden muskaatnoten vooral door de Portugezen verhandeld. In de 17e eeuw veroverde de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) het monopolie op de handel in deze specerij. In 1621 organiseerde de gouverneur-generaal van de VOC, Jan Pieterszoon Coen, een strafexpeditie tegen de Banda-eilanden omdat de bewoners, tegen het verbod van de VOC in, muskaatnoten bleven verkopen aan Portugezen en Engelsen. Ook hadden de bewoners, in opdracht van de Sultan, 9 leden van een Hollandse onderhandelingsgroep in koelen bloede vermoord. Ter afschrikking hadden zij de afgesneden hoofden op spiezen geprikt. De eilanden vormden destijds de enige plaats ter wereld waar deze gezochte specerij voorkwam, wie Banda bezat, had het monopolie. Coen arriveerde op de eilanden met 2000 man, waarna hij bijna de gehele bevolking van het eiland Lonthor liet uitmoorden om de teelt en handel van de muskaatnoot voor de VOC veilig te stellen. De teelt werd overgenomen door Europese 'perkeniers' die de resterende bewoners, als straf, het werk lieten doen.